20. Schellebelle – part II

  • Wim Reckers

Oefff, Frankie, die eerste editie van het Schellebelle-tornooi (géén typefout, zo noemen de Belgen het); da’s alweer dik dertig jaar geleden. Eens kijken, wat herinner ik me daar überhaupt nog van?

Ik weet nog dat dat we ons het eerste jaar vestigden op een camping aan het Donkmeer, een kilometer of vijf van Schellebelle. Behalve onze keeper, die hield samen met zijn toenmalige vriendin (het enige poedie wat toen geduld werd; voor uitleg begrip ‘poedie’ zie het Woordenboek elders op deze site) domicilie in hotel Pimm’s in Wetteren. Hetzelfde hotel waar Erik een paar jaar later een striptease opvoerde op de stamtafel. Toen hij enige seconden later poedelnaakt de hotelkeuken in rende, slaakte de uitbaatster een ijselijke kreet die tot in de verre omtrek te horen moet zijn geweest. Het hotel is deze klap nooit te boven gekomen en is inmiddels allang voltooid verleden tijd.

We hadden gastspelers, herinner ik me. Als ik me niet vergis, lag Ron Karseboom – drummer van de internationaal vermaarde punkband The Zips uit Stadskanaal – bij Gerald in de tent. Ron had met een angstaanjagende kater plaatsgenomen in het gras voor de tent, toen Jan zijn hoofd buiten het tentzeil stak en met oprechte bezorgdheid vroeg: ‘Jonges, wie hef Ron hier in de zunne zet?’

Over Gerald gesproken; het staat me bij dat die onder invloed van drank baldadige neigingen kreeg. Op een nachtelijke tocht langs het Donkmeer maakte hij de trossen los van pleziervaartboten en duwde ze het meer op. Bomen werden ontworteld, in brievenbussen werd geplast en reclamefolders werden her en der in de openbare ruimte gedeponeerd.

Keeper Hessel was – met zijn Hell’s Angelvoorkomen – natuurlijk de held van het toernooi. Alle elftallen liepen met hem weg. Iemand van het elftal van SOS Schellebelle – hij had de tronie van een doorgesnoven seriemoordenaar; wij gaven hem de bijnaam Freddie Beukema – kon z’n ogen niet van Hessel afhouden. Wat zou hij graag, ook al was het maar voor één nachtje, de toyboy van Hessel zijn geworden.

We maakten kennis met de lokale dorpsbevolking. Meestal via Daan, die op de een of andere manier altijd weer een poedie aan de haak wist te slaan. Waar wij ginnegappend met een biertje in de hand in de disco vanuit onze ooghoeken steels naar al dat onbereikbaar vrouwelijk schoon zaten te gluren, hield Daan z’n heupen soepel in een bedstee ergens in Vlaanderen. ’s Morgens rolde er dan een bericht uit het faxapparaat in de ontbijtzaal van Hotel Flandria. Daan, over z’n immense seksuele prestaties, over dat we hem maar reserve moesten zetten want hij had geen oog dicht gedaan, en of we alvast een omeletje voor hem wilden bestellen. Zonder ham, met extra zout.

’s Ochtends voor Hotel Flandria: wachten tot iedereen eindelijk uit bed is, en ondertussen de kater uitzitten.

Of ze nou Christine heetten, of Ann; Daan maakte ze allemaal het hof. Tot er geen vrouwen op huwbare leeftijd in Schellebelle meer over waren. En in de slipstream van de avances van onze elftalcasanova kregen wij het biologisch afbreekbaar restafval. Dorpsgekken, GGZ-patiënten, hersenloze stumpers die maar wat graag een weekend met ons wilden optrekken. Zoals Seupele Frank (voor uitleg begrip seupel zie het Woordenboek elders op deze site).

Seupele Frank was de broer van voornoemde Christine, en via haar werd hij aan ons elftal gekoppeld. Seupele Frank was in een vorig leven betonvlechter in oostelijk Vlaanderen geweest. Na zijn reïncarnatie had het hem niet meegezeten, doordat de neuronen in zijn frontale cortex steeds de verkeerde verbindingen maakten. Maar nu had hij ons. Trots nam hij ons mee naar de red light district in Gent, waar hij steeds de hand opstak tegen de diverse dames van lichte zeden, die hem vervolgens niet begrijpend aanstaarden.

Na afloop van het weekend zag een traditie het levenslicht, die daarna elk jaar terugkeerde: de uitreiking van de diverse bokalen en trofeeën. Het was een Olympische orgie van trots en vreugde: de Scheetjesbokaal (altijd voor Aldo), de Domlullentrofee (idem voor Erik), het Neukvaantje (natuurlijk voor Daan), de Zuipbeker (waar Jan Nap meestal tot de finale doordrong), de Afgrijselijke Overtredingenmedaille (Henk van der Have) en het Wie-Presteert-Het-Om-Een-Auto-In-De-Sloot-Te-Rijdendiploma (Theo Driessen).

En dat was nog maar jaar één, Frankie! Vele edities zouden volgen, ieder met zijn eigen uitspattingen en hoogtepunten. Maar dat bewaren we voor een volgende keer…