21. Schellebelle – part III: de gastvrouw

  • Frank den Hollander

Ach Willem, die lieve Schellebelse gastvrouw…

Ieder elftal dat meedeed aan het ‘internationaal tornooi’ in Schellebelle kreeg een gastvrouw of -heer toegewezen, die het zootje ongeregeld enigszins wegwijs moest maken in het toernooi en de omgeving.

C. (ik laat het maar even bij een initiaal) was onze gastvrouw. Best een leuke meid om te zien, en hoewel ze vrij onverstaanbaar Vlaams sprak, hoorde ze er al gauw bij. Ze vond al die maffe Groningers natuurlijk best interessant, was er altijd als we moesten spelen, bij de nazit in de betonnen keet die ze daar als kantine gebruikten, en uiteindelijk namen we haar zelfs mee op onze avondlijke kroegentochten in Gent.

Toch had het ook iets ongemakkelijks: wij gisse, welbespraakte arrogantjes, en dat Vlaamse meissie, dat ergens aan een typisch Vlaamse straat-annex-racebaan woonde in een huis met veel blinde muren. Ik weet niet eens (meer) wat ze deed, in het dagelijks leven… Ze zal ongetwijfeld een baan hebben gehad. Toch?

Als je alle avonturen die we met C. hebben meegemaakt, nog eens in herinnering roept, word je er eigenlijk niet vrolijker op. Ze was, denk ik, best eenzaam, en trok zich een beetje wanhopig op aan dat zelfverzekerde stelletje voetballers in blauwwit.

Anton (altijd mijn vaste slaapmaatje) en ik sliepen al, in Hotel Flandria, na weer een fijne zuip-expeditie in Gent, toen Aeilko onze kamer binnenkwam. ‘Jongens, kom eens kijken’, fluisterde hij, en ging ons voor naar de kamer waar hij in een eenpersoonsbed sliep naast het tweepersoonsbed waar Rob S. en onze Marokkaanse spits A. lagen. Tot onze grote verbazing troffen we daar onze C. aan, ingeklemd tussen de snurkende mannen. Ze had het met A. gedaan, pal naast de rustig doorslapende Rob!

Een of twee toernooien later stond C. erop dat we een keer bij haar thuis kwamen koffiedrinken. De helft van het elftal zag het niet zitten, ‘wij gaan alvast de stad in’, maar een stuk of zes, acht jongens vond dat we het toch wel aan haar verplicht waren, haar ook eens wat meer aandacht te geven.

We kwamen in een scharrig huis aan een drukke weg in een piepklein gehucht terecht, waar het leek alsof C. de hele inboedel van haar oma had geërfd. We kregen slappe koffie in gebarsten antieke porseleinen kopjes, en zaten elkaar rond de salontafel wat aan te kijken. C. (ze miste inmiddels een voortand, herinner ik me, brrrr…) was duidelijk teleurgesteld toen we haar na een klein uurtje mededeelden dat we nu toch echt terug naar Gent moesten…

Weer jaren later gaven we een groot elftalfeest in Groningen, en op de een of andere manier hadden we Daans recente verovering Ann én C. uitgenodigd. Ann stond meteen te swingen met de enthousiaste elftalgenoten (die hele verovering, de faxberichten, de ongemakkelijke situatie met Daans toenmalige vriendin, daar moet een volgende aflevering maar eens over gaan), maar bijna niemand bekommerde zich om C. Ik ging maar eens met haar praten, en ze liep helemaal leeg tegen mij. Alleen stond de muziek nogal hard, en kon ik zoals gezrgd haar vette Vlaamse tongval amper verstaan, zodat ik me maar beperkte tot empathisch ja-knikken en nee-schudden. En tot slot van de avond moest zij samen met Ann,die ze amper kende, naar een door ons betaald hotel, omdat niemand zin had om haar te logeren te krijgen.

Ik geloof dat jij me ooit verteld hebt dat ze inmiddels is overleden. Ik hoop dat ze uiteindelijk wel enigszins gelukkig is geweest, hopelijk nog een leuke Vlaamse man heeft ontmoet. Het was een lieverd, en een bijzondere ervaring zo iemand midden in de Schellebelse jungle te leren kennen.