- Wim Reckers
Nu we het toch over onze internationale avonturen hebben; de editie van vrijdag 5 tot en met zondag 7 juni 2009 was zonder twijfel gedenkwaardig. Een week daarvoor hadden we de noordelijke voetbalwereld op z’n kop gezet, door plompverloren kampioen van de vierde klasse onderbond te worden. Weliswaar met niet te versmaden hulptroepen van buitenaf – het elftal bestond allengs voor de helft uit eerste-elftalspelers die overal en nergens vandaan waren geronseld, allemaal onder de twintig en allemaal Jordi hetend – maar daar hebben we het verder niet over.
Tijdens het kampioensfeest in de tuin van onze onverschrokken laatste man Gert werd het plan in luttele seconden gesmeed. Naar Gent zouden we, allemaal. Niet één uitgezonderd. Onze sportieve apotheose zou moeten eindigen in een met alcohol doordrenkte berg drek die zijn weerga niet kende. Na de titel was het leven voor ons verder doelloos geworden, maar in plaats van voor de trein te springen konden we ons beter te barsten zuipen. Een passend einde voor een mentaal wankel en van drank doordesemd elftal. Aldus togen we vrijdagmiddag in een militaire colonne van zes auto’s – de zevende zou zaterdag nakomen, afgeladen gevuld met de omvangrijke lichamen van de heren Timersma, Nap en Weerts – over de A28 richting zuiderburen.
We hielden domicilie in Flandria, wat te boek staat als hotel, maar in wezen een rovershol is van prostituees, ratten, wapenhandelaars en seriemoordenaars. Aanvallende middenvelder Sijbrand – wijd en zijd bekend als degene met verreweg het hoogste IQ binnen het gezelschap – trok bij aankomst zijn conclusies en sprak de onsterfelijke woorden: ‘Dit wordt een láng weekend, jongens…’
Eerst wordt er nog een poging gedaan tot voetballen. Niemand heeft er zin in, maar om twee uur ’s middags al aan de drank is ook niet alles. Toch? Na veel bellen en schrijven is een tegenstander gestrikt, de veteranen van SK Overmere. Een amechtig gezelschap van hoogbejaarde fentanylverslaafden. Op de foto hieronder de beruchte aanvoerder, Freddy Beukema, op proefverlof uit de extra beveiligde inrichting, in het dagelijks leven betonvlechter.
Ze zijn met z’n zevenen, dus is het onvermijdelijk dat enigen van ‘ons’ zich hullen in het vijandelijk shirt. Dan wordt een boosaardig plan gesmeed. Daniël (heeft zich bij de tegenstanders gevoegd) spreekt af met Anton (scheidsrechter) dat hij zich vlak voor het einde opzichtig laat vallen in het strafschopgebied, waarna Anton fluit. Aldus geschiedt. Overmere benut de strafschop en scoort daarmee de winnende treffer. Jan (Drewel, niet Nap) raakt buiten zinnen en slaat enige tegenstanders een hersenschudding.
Vervolgens krijg je het geijkte ritueel. Enige ploegmaten proberen de alcoholische teloorgang nog enigszins te rekken, door zich opzichtig aan een kop koffie te laven.
Maar al snel kan de mentaal onevenwichtige rechtsback annex linksbuiten Erik zijn tomeloze zucht naar bedwelmende middelen niet meer beheersen.
Over de rest kunnen we kort zijn. Enige uren later is de voltallige groep afgezonken naar het voorgeborchte van de hel. Handen beven, knieën knikken, ogen puilen uit hun kassen, levers staan op ontploffen. Daniël beweert vol trots dat hij het alfabet kan boeren, Gert probeert z’n wortelkanaalplaatje uit het bierglas te vissen, Thijs heeft niet door dat zich in zijn spijkerbroek langzaam maar zeker een uitdijende natte vlek aftekent. De Jordi’s luisteren en kijken vol ontzag. Zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt. En hopen ze ook nooit meer mee te maken.
Het gaat van kwaad tot erger. Rond het middernachtelijk uur komt het onvermijdelijke ‘ducken’ centraal te staan. Frank vraagt een Jordi om op z’n rug plaats te nemen, hem een muntje in z’n mond te stoppen, waarna Frank heftig begint te schokken.
Jordi snapt ‘m niet.
In liederlijke staat wankelt het gezelschap tenslotte naar de enige nog geopende disco, bevolkt door nog meer wanhopige, benevelde en laaggeletterde vijftigers. Voor degenen met een sterk zenuwgestel bestaat daar de mogelijkheid om het absolute dieptepunt in ogenschouw nemen. Met onvaste tred openen de heren een soort paringsdans richting de overgebleven dames, die meestal de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots zijn gepasseerd. Omdat ze niet meer in bezit zijn van hun eigen gebit zijn ze moeilijk te verstaan. Maar dat geldt ook voor hun Groningse gesprekspartners. Hindert niet, het gaat allang niet meer om de conversatie. Heupen worden geschuurd, lippen worden afgelebberd, geslachtsdelen worden betast. Daniël probeert een geesteszieke oudere dame die is ontsnapt uit het verzorgingstehuis te imponeren en doet een poging tot een soort Nieuwzeelandse hakkadans. In zijn okselstreek begint geleidelijk aan een omhoog geschoten spermavlek door te schijnen.
Rutger krijgt intiem contact met een geperoxideerde dame, die beweert de achternicht van Geert Wilders te zijn. Ze heeft een adem die ruikt naar bedorven schimmelkaas en spettert tijdens het spreken voortdurend kleine fluimpjes speeksel in Rutger’s oor.
Aeilko wil ook weleens van bil en probeert een onduidelijk sujet met een verdachte bobbel in de broek en een handtasje met pepperspray het hof te maken. Hevig verontrust proberen omstanders hem voor het aanstaande gevaar te behoeden: ‘Amai, dien famke is genen famke! Die heeft ‘nen fluit tussen z’n benen!’ Maar het interesseert Aeilko allang niet meer. Vannacht moet en zal het gebeuren. Desnoods met een schaap, of in de uitlaat van een vrachtwagen.
Tegen het ochtendgloren is het ergste leed geleden. Hier en daar ligt een elftalgenoot stuiptrekkend langs het trottoir, in de goot. Eén ploegmaat is afgevoerd naar de spoedpoli, een andere is afgetuigd door een souteneur en ligt in een vuilniscontainer. Degenen die nog enigszins bij kennis zijn, verzamelen zich bij de plaatselijke Egyptenaar, voor een broodje ‘Zwanneman’. Dat moet natuurlijk shoarma zijn, maar de Egyptenaar begrijpt het wel. Hij kent z’n pappenheimers.
Toch vindt daar, op die plek, een historische gebeurtenis plaats. De breeduit lachende Jaap is dolblij dat hij eindelijk verlost is van de loden last als leider van deze groep messentrekkers en tbs-klanten. Totdat hij – in een onbewaakt ogenblik en overmand door het geestrijk vocht – zijn handtekening zet onder een nieuw jaarcontract. De dag erna kan hij zich wel voor z’n kop slaan, maar dan is het te laat. Het kwaad is geschied.
Wim heeft hem erin geluisd. Vol ontzetting en afschuw staart Jaap naar het document. Daar staat het, niet te missen. Het brandt van het papier af. Zijn handtekening. Jaap wordt duizelig, het wordt hem zwart voor ogen. Het heeft geen zin meer, nooit zal zijn leven nog hetzelfde zijn.
Als de heren tenslotte op de zondagmorgen zich richting hun voertuigen willen begeven, ligt daar, op de klinkers voor hotel Flandria het onomstotelijk bewijs. Het is een stilleven, een niet uit te wissen scène, een prangende verbeelding van de walgelijke moraal van deze mannen. Het is de tas van Erik. Daaruit prijkt – het is bijna niet te zien – een vulgair mannenblad vol met zinnenprikkelende foto’s.
Toch nog één die dat weekend seks heeft gehad….