26. Onze keepers

  • door Wim Reckers

Ach ja, Hessel, Frankie. Ik moet nog glimlachen als ik aan hem terugdenk. Wat een kerel. Als -ie dronken was, ging geheid z’n kunstgebit in een glas bier.

Voordat Hessel kwam hadden we een heus keepersprobleem. Eerst hadden we Henk Santing, alias Santini. Van hem herinner ik me niet veel meer dan dat hij het uiterlijk van een PSP-kernwapendemonstrant had. Baard, studentikoze bril. Kan best zijn dat hij in geitenwollen sokken keepte.

In blauw keeperstenue: Henk Santing

Volgens mij kregen we daarna Johan Bezembinder op doel, kan dat kloppen? Herinner je je die nog? Beetje zwijgzame vogel, maar hij had zo’n afgrijselijk hard schot in de benen. Ooit, halverwege de jaren tachtig, nam hij uit bij Aduard eens een uittrap, de wind kwam eronder en de bal kwam uiteindelijk bij Ezinge in een aardappelveld terecht. Later kreeg Johan problemen met z’n knieën en moest hij het voetbalveld verlaten om z’n loopbaan bij de politie niet in gevaar te brengen.

Na Johan kwamen we volgens mij een paar jaar in een keepersvacuüm terecht. Dan stond Marinus eens onder de lat, dan Aeilko. Was het nou Heracliden Oet, of De Fivel? Jan Nap speelde de bal na de aftrap rustig en beheerst terug op keeper Aeil, die met grijpgrage armen klaarstond, waarna de bal traag tussen zijn benen doorrolde en enige minuten later de doellijn passeerde. De scheidsrechter kon een tijdlang de wedstrijd niet hervatten vanwege de ontstane hilariteit bij spelers en de twee aanwezige supporters.

Niet in Wims artikel: keeper Johan de Boer, in de eerste Oranje Nassautijd, voor Wims toetreding tot het elftal. De ‘andere keeper uit die tijd, Henk Santing, staat rechts naast hem. (FdH)

Robert Albers vulde de leemte moedig in en verdedigde enige tijd in een felgekleurd clownstenue de Helpman-veste. Hij was een capabele doelman als het tegenstanders van ons niveau betrof. Maar tegen de eerste selectie van SV Kalken (België, 16-1) moest ook hij de handdoek in de ring werpen. Niemand nam het hem kwalijk toen hij, nadat de midvoor aanlegde voor weer een raketinslag, z’n vege lijf redde door het doel uit te rennen richting zijlijn.

Zo kon het niet langer. We kregen veel te veel goals om de oren. Na een abrupt ingelast spelersberaad was de oplossing gevonden. We zouden een contactadvertentie in de Groninger Gezinsbode plaatsen. Recreatief voetbalelftal zoekt keeper. En ja hoor, beet. Reactie van ene Arend Hut, naar eigen zeggen topkeeper met een uitgebreide palmares. Vanaf nu zou de Helpmanpoort gesloten blijven, de nul was gegarandeerd.

Hoe anders zou het lopen.

Arend zou zijn glorieuze opwachting maken tijdens een Coendersborg-toernooi, onze toenmalige thuishaven. En daar kwam -ie aan, op z’n roomkleurige Tomos brommer. Pothelm, vriendin achterop. Nou niet gelijk een vooroordeel van stal halen, wie weet valt het mee. Maar het viel niet mee. Arend viel bijkans in katzwijm van de zenuwen, moest in twintig minuten drie keer naar het toilet en kon geen enkele bal keren. Na afloop in de kantine zwelgden wij in tientallen liters bier. Arend en zijn vriendin dronken een colaatje. Hij wist het, en wij wisten het. Dit zou geen gelukkig huwelijk worden.

Marinus was zelf keeper geweest en wist nog wel ergens een collega die ons uit de brand kon helpen. De volgende wedstrijdzaterdag zou hij paraat zijn en konden we kennis maken.

Ik was toen zelf elftalleider en fietste wat eerder dan gebruikelijk richting sportcomplex om onze nieuwe doelwacht op te vangen en wegwijs te maken. Eens kijken, niemand te zien. Ja, daar bij de cornervlag stond een woeste hardrocker in een vale spijkerbroek met olievlekken en een leren jas met knoppen en een ketting. Dat kon hem niet zijn. Toch? Het was hem dus wel, onze Hessel.

Na de roemruchte jaren met Hessel kwamen andere keepers van formaat. Henk de Hunk Steenge, de Zwarte Panter van de Feithstraat. Een reus, als hij onder de lat stond en de zon zakte langzaam achter hem richting einder kwam zijn schaduw tot de middenstip.

Thijs Klompmaker, een boomlange man met een licht filosofische inslag in de kleedkamer. Als je hem hoorde oreren dacht je, hoe kan die nou in vredesnaam een bal tegenhouden? Maar schijn bedriegt, want eenmaal op de groene weide veranderde Thijs in een terriër. Die bal was van hem, en van niemand anders.

Thijs Klompmaker, hier in burger achter Roderick, ook een veel ingezette getalenteerde reservekeeper. Helemaal op de achtergrond een onbekende seupelaar uit Schellebelle.

En – last but not least – Frank Los. Wat een naam voor een keeper. In een vorig leven was hij gigolo in een homobar geweest, nu verdedigde hij met verve onze blauw-witte kleuren. Meermalen dacht een tegenstander de bal met een ziedend schot in de kruising te jagen, totdat Frank als een jagende zeearend bovenop zijn prooi dook.

Decennialang de echte onpasseerbare sluitpost: Frank Los

Keepers. ‘Alle keepers zijn gek, ik begrijp ze niet’, zei Ernst Happel ooit. Wij weten wel beter. Zonder onze keepers waren we nooit kampioen geworden. Het was de teen van Jan Drewel die ons redde uit tegen Ezinge, en het was een van de Jordi’s (toegegeven, voor de gelegenheid stiekem uit de eerste selectie van een noordelijke topamateurclub geplukt) die ons de rest van de titel bezorgde. Alle macht aan de doelwacht, zonder hem zijn we reddeloos verloren.


Spits Daniël fungeerde in noodgevallen ook vaak als keeper, zeker niet onverdienstelijk!