- Frank den Hollander & Wim Reckers
- Frank schreef de eerste versie van dit artikel; Wim vulde het aan met zijn herinneringen (hier als inspringende citaten toegevoegd).
Helpman A1 was uitgenodigd voor een toernooi in… Praag! Een van de trainers, vrijwilligers, bestuursleden, daar heb je het weer, wat was-ie?, Wilco, was buschauffeur, en kon wel regelen dat er een touringcar naar de Tsjechische hoofdstad ging rijden. Maar één lousy elftalletje in zo’n grote bus, dat was natuurlijk niet efficiënt, sterker nog: redelijk begrotelijk. Dus werd in de vereniging gelobbyd: wie wil er nog meer mee?
En zo gebeurde het, dat er op 24 mei 1995 een goedgevulde bus naar Praag vertrok, met behalve de A1, een hele hoop familieleden, vrijwilligers en bestuursleden ook ons elftal, toen nog Helpman 3. Iemand had zelfs een tegenstander voor ons geregeld, dus de voetbalspullen gingen mee.
Degene die een tegenstander had geregeld, was onze internationale wegbereider (hij organiseerde ook zomervoetbalkampen in Milwaukee, VS) Evert Boven (die met die Burt Reynolds-snor).
Wat ik me het best kan herinneren van die busreis, of beter gezegd wie: Hans van Ringen, indertijd voorzitter van de VV Helpman. Hij had de hele tijd het hoogste woord, in een geweldige variant van het Gronings, die nog jaren gebezigd bleef worden in ons elftal.
‘Je moet dat beter communicaaiern, Wilco!’ riep Hans bijvoorbeeld.
‘Kunnen jullie een een flesje water hierheen transportaaiern?’
De jongetjes van de A1 drukten hun neuzen plat tegen de ramen bij de grensovergang tussen Duitsland en Tsjechië, waar schaarsgeklede hoertjes de aandacht van de passanten probeerden te trekken. Wij waren allemaal al tegen de veertig; wij deden alsof dat uiterlijk vertoon ons niks deed.
De A-tjes (onder aanvoering van Wimpie Paré; die blonde, enigszins gezette veeldrinker, herinner je je hem nog?) zijn dat weekend niet verder gekomen dan de snackbar op het plein voor het hotel, daar kon je – naast patat en frikandellen – ook bier krijgen. Toen ik de laatste avond de A-tjes opnieuw op de plastic terrasstoelen voor de snackbar aantrof, was het eensluidende oordeel dat Praag toch wel ‘een fantastische stad was! Mooi man!’ Wim Paré vertelde er nog terloops bij dat ze die middag voor 6.000 kronen hadden opgezopen. Voorwaar geen geringe prestatie.
We zouden slapen in een soort van studentenflat.
Ons onderkomen was geen studentenflat, maar nog erger: het Estec-hostel. Als je een vreemde kamer binnen wilde, kon je zo door de afgesloten deur springen. Ik heb het kaartje nog waarmee je je ontbijt kon scoren:

Die avond speelde Ajax een landje verderop, in Wenen, tegen AC Milan in de finale van de Champions League. We zaten Wilco flink op de nek: deurbroezen mjong, dan kunnen we de wedstrijd misschien nog zien! Eenmaal op ons logeeradres renden we meteen paniekerig rond in de gangen, tot we een studentenkeuken zagen met een TV-toestel. De paar bewoners die er zaten te kijken, sleogen onmiddellijk op de vlucht toen wij er met een luidruchtig mannetje of twintig binnenstormden. Daar, in een kille keuken in Praag, zagen we Patrick Kluivert met een gewiekst puntertje de 1-0 maken, en Ajax de Champions League winnen. Een mooi begin van het weekend.
Ik was een jaar of tien eerder al een keertje in Praag geweest, toen het nog bij het Oostblok hoorde. Een kille, donkere stad met oude trammetjes in natte straten (het hielp ook niet dat het die week alleen maar motregende). Nu, zes jaar na de val van de Muur, was Praag schoongemaakt, alle bewoners waren blij, het stikte van de toeristen én de zon scheen! We doken vrolijk in die prachtige wereldstad.
De eerste morgen kregen we van Anton en jou een excursie door de Joodse wijk. Daarna hadden een paar van ons het plan opgevat om een training in te lassen (echt waar!). Ware het niet dat we onderweg naar het hotel een bierkelder tegen kwamen. Nou vooruit, ééntje dan. De rest is geschiedenis.
We bezochten het immense stadion waar de Paus kort daarvoor een mis had opgedragen voor 250.000 mensen, en lieten ons midden op het grasloze veld fotograferen in onze Helpmanshirts.


En toen moesten we zelf ook voetballen. Ik geloof dat het een studentenelftal was, misschien van medebewoners van ‘onze’ studentenflat, tegen wie we een potje zouden voetballen. Na enig zoeken bleken we niet op een sportcomplex te gaan voetballen, maar op een braakliggend veldje erachter, een soort grote molshoop met hier en daar een stukje schuin op- of aflopend gras tussen de bulten aarde. De trainingsjasjes dienden als doelpalen.
Het voetbalveld waar we oorspronkelijk op zouden voetballen, was ongeschikt verklaard doordat het vlak daarvoor was bespoten met landbouwgif, gevaarlijk voor mens en dier. Onze tegenstanders leken volgens ons op Bosnische krijgsgevangenen, de meesten vel over been, de ribben staken uit hun borstkas. Ze wonnen overigens met 2-1, wat de weledele heer Jacob Top senior (vader van John en Pieter, gerenommeerd eerste-elftalspelers en zelf ook een Helpman-coryfee) tot de volgende verzuchting bracht: ‘Jongens, jongens, dit is toch een schande voor onze club…’
Er staat me bij dat ik al vroeg in de ‘wedstrijd’ met een gefakete blessure aan de kant ben gaan zitten; dit was niks voor mij. De tegenstander had in het algemeen een elftal met meer kwaliteiten verwacht, het werd een stuurs potje uit beleefdheid.
Maakte niks uit: we gingen lekker de stad in! De jonge gastjes, Daniël en Aldo natuurlijk, doken tot vroeg in de ochtend in het nachtleven; ik sliep zoals zo vaak met Anton op een kamer en wij hielden ons een beetje afzijdig van al te grote slemppartijen. Uiteraard kwam Wim op een ochtend onze kamer binnen, zag een boek op het nachtkastje liggen, en vertelde de rest van het weekend aan iedereen die het maar horen wilde, dat we elkaar voorlazen uit De Slinger van Foucault.
Anton en ik zijn nog naar de kathedraal op de berg wezen kijken, dat dan weer wel, maar deden heus ook manmoedig mee met een aantal alcoholische uitspattingen. Onder de studentenflat was een donker hol dat dienst deed als discotheek (denk Selwerd 2, 1977). Daar was ik op een slecht verlichte avond best onder de indruk van Hennie, de vrouw die altijd achter de bar stond in de Helpmankantine. Ze zag er goed uit, we dansten, en ik kon mijn ogen niet afhouden van haar gebloemde legging… tot mijn elftalgenoten me er fijntjes op wezen dat dat in hun jargon een Fluisterbroek heette. Snel weer naar Anton op onze leeskamer.
Dat akkedaaierde beter! Om met Hans van Ringen te spreken.

Ik heb ook nog het entreebewijs van Disco Lavka bijgevoegd. Hier hebben Aldo en ik de laatste nacht in Praag doorgebracht. Ik herinner me nog in een vage roes dat op ongeveer 30 centimeter van ons een enorme knokpartij uitbrak, terwijl wij doodgemoedereerd onze glazen pivo achterover sloegen. Het was ’s morgens tegen negenen toen Aldo en ik onze verweekte hersenkwabben buiten de deur van de disco staken en er nog tegen moesten rennen om op tijd de opstapplek van de bus te halen.
Bij Bremen kwamen we in een heuse file terecht, maar niks kon de pret nog drukken. Chauffeur Wilco pakte de microfoon en hief onvervalst ‘Droomland’ aan, de toenmalige hit van André Hazes en Paul de Leeuw. De hele bus haakte aan; het gezang moet tot aan de Helperborg te horen zijn geweest.