- Frank den Hollander
Kameraadschap, Wim, inderdaad: de spijker op de kop!
Ik schreef al eerder dat er een bijzondere klik was tussen ‘ons’ clubje (Veenkolonialen plus een verdwaalde Zeeuw) en de hoogblonde Police-lookalikes rond Arjen. Nog bijzonderder was het, dat er nog wat meer figuren in het elftal terecht kwamen, vaak gewoon jongens die wilden voetballen en zich indivdueel of met twee of drie bij Oranje Nassau aanmeldden, en dat we ook daarmee uitstekend akkedaaierden, zoals de Groningers zeggen.
Er was een aparte categorie: de Tukkers. Later natuurlijk Anton, onmisbare hardloper, steun en toeverlaat, maar in dat eerste elftal ook Gerrit, keeper Henk Santing, en Clemens.
Over Clemens kun je lang vertellen. Een meer relaxte man heb ik in mijn leven amper meegemaakt. Kleine pretoogjes (meestal vanwege de kater, Clemens kon goed uitgaan), een big smile, en een vingertje in de lucht: Moiii!
Het is jammer dat we dit schriftelijk moeten afdoen, want dat Tukkerse accent is erg belangrijk voor dit verhaal. Sowieso valt het me op dat in de regionale smeltkroes die studentenstad Groningen toch is, je altijd de Twenten blijft herkennen. Waar zelfs de Veenkolonialen zich in de stad overeind weten te houden door redelijk Algemeen Beschaafd te spreken, haal je de Tukker er altijd onmiddellijk uit. Al woont-ie een halve eeuw in Stad, elke korte opmerking verraadt meteen zijn Herman-Finkeriaanse afstamming.
Zo ook Clemens. Hij woont nog steeds in Stad, en heeft zelfs een redelijk bewonderenswaardige carrière gemaakt. Ik geloof dat hij ook sociale geografie studeerde, maar uiteindelijk heeft hij met een kompaan een bedrijf opgericht dat cultuuragenda’s produceert, en goed ook. Jarenlang kreeg je elk jaar het seizoensprogramma van Stadsschouwburg en Oosterpoort in de bus, waaruit je je kaartjes voor het volgende theaterseizoen bestelde – nou ja, ik dus. Die seizoensprogramma’s, mooie glossy’s met goede informatie, waren en zijn dus het product van Clemens’ bedrijf!
Maar goed. Verder merk je niks opschepperigs aan hem hoor. Ik was laatst toevallig eens in Café Merleyn, in de Oosterpoort, en verdomd, wie zat daar achter een biertje aan de bar? Precies. Clemens. Kleine pretoogjes, een big smile, en een vingertje in de lucht: Moiii!
Vaak was Clemens op de vrijdagavond zo flink uitgeweest, dat hij pas vlak voor de wedstrijd op het voetbalveld verscheen, ook weer met die kleine oogjes. Ik herinner me één geval waarbij hij om vijf over half drie het veld kwam opsjokken, met een broodje kroket in de hand. ‘Nog even ontbijten’, legde hij uit.
Verder was Clemens gelukkig een goede voetballer, ik meen een mooie spelverdeler op het middenveld, met een venijnige sliding in de benen. Dus nadat dat broodje kroket eenmaal was verorberd, hadden we doorgaans toch nog veel aan hem, in de wedstrijd.
En na afloop in de kantine weer even een biertje, tegen de kater. Clemens was (en is ongetwijfeld nog steeds) een goeie verhalenverteller, en het was gezellig.
Tot het opeens vijf voor vijf bleek te zijn. Geschrokken keek Clemens op zijn horloge en verzuchtte (lees de volgende zin hardop, met dat Tukkerse accent):
Oh God, ik moet nog bròòd kòòpen!